De diversiteit onder deze stakeholders is enorm, en dat is van invloed op de rol die ze kunnen en willen spelen. Er zijn verschillen in financiële mogelijkheden, in organisatiegraad, in hun eigenheid en in hun bestuur. Ik benoem de belangrijkste plus en min van iedere stakeholder.
-Er is er één voor het algemeen belang: de gemeente
Een gemeente is de enige partij die is ‘opgericht’ voor het algemeen belang. Als het echt slecht blijft gaan in een wijk, kijkt iedereen voor verantwoordelijkheid en kosten naar de gemeente. Al wil dat helemaal niet zeggen dat een gemeente ook eigenaar is van de wijkproblematiek of voldoende zeggenschap heeft om de situatie te kantelen.
De plus van de gemeente is wel dat een gemeente in wijkvernieuwing hét verschil kan maken met drie elementen : 1.bestuurlijke inzet en autoriteit, 2.ambtelijke prioriteit en 3.financiën. Deze moeten gericht zijn op duidelijke koers en kaders en op inzet voor een lange termijn. Als de gemeente de vernieuwing agendeert en eerste stappen zet, ontstaat er een hefboom om andere professionele partijen te bewegen mee te doen: de gemeente investeert, maar dan jij ook! De gemeenteraad speelt in het proces een belangrijke rol. Door juist de raad besluitvormend bij een procesaanpak en een plan voor de wijk te betrekken (en dit vast te leggen in Omgevingswet instrumentarium), ontstaat de beste lange-termijn-borging van wijkvernieuwing.
De min van de gemeente is bestuurlijke prioritering en, zeker bij bestuurlijke wisselingen, koersvastheid. Juist hierin kan een hogere overheid een goede rol spelen, zoals te zien is in diverse steden (denk aan het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, gestart in 2022). Daarnaast is de gemeente goed georganiseerd, maar dat is op één punt uitgesproken onhandig: er zijn gescheiden directies en portefeuilles verdeeld over wethouders. Dat werkt slecht voor de integraliteit die in wijkvernieuwing simpelweg een feit en dus vereiste is. En het maakt een gemeente ook gemakkelijk onberekenbaar voor andere partijen omdat een afspraak met de ene directie niet persé overgenomen wordt door een andere directie. Mandaat bij één directeur en één bestuurder is om die reden een vereiste. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de gemeente extern in de samenwerking met één mond spreekt als het gaat over de wijkvernieuwing. De directeur moet prioritering van werkzaamheden en daarmee gemoeide geldstromen kunnen sturen voor diezelfde wijk.
-Professionals met bezit in de wijk
Professionals met vastgoed -veelal corporaties of eigenaren van kantoor- en winkelpanden of panden van zorgorganisaties- kunnen een wijk maken of breken: de uitstraling van het vastgoed zet de toon in beeldvorming over de wijk. Trespa-gebruik, oude kunststof kozijnen, leegstaande panden….Iedere wijkinvestering die ondermaats uitziend vastgoed niet aanpakt, is als dweilen met de kraan open.
De plus van de corporaties is: een soepele planning en uitvoering van regulier onderhouds- of nieuwbouwprojecten. De min is het onvermogen om op wijkniveau een lange termijn-plan te maken voor groot onderhoud, renovatie of sloop/nieuwbouw. Dat is voor de strategie van een wijkvernieuwing eigenlijk wel gewenst. Mede hierdoor (en door een lange geschiedenis van overheidsinvloed op de corporatiesector) is het vaak moeilijk om tot samenhangende keuzes te komen.
Vastgoedeigenaren van winkel- en kantoorpanden of zorgpanden zitten in een andere dynamiek. Er is in een wijk meestal sprake van meerdere partijen met één of een paar panden. De min van deze partijen is dat gezamenlijke gebiedskeuzes, laat stáán investeringen, moeizaam zijn. Toch zijn in een winkelstraat gezamenlijke keuzes voor branchering, uitstraling en huurbeleid, en voor meer beleving, vaak wel nodig. Co-financiering van winkelgebiedsmanagement door deze partijen en de gemeente kan een goede eerste stap zijn om beweging te krijgen. De plus van deze partijen is een kwestie van geduld, want in de loop van de tijd ontstaat voor iedere individuele partij een natuurlijk momentum van vastgoedvernieuwing (al dan niet ‘geholpen’ door een gemeentelijke aanschrijving). Als er dan goede kaders liggen (te vergelijken met een beeldkwaliteitsplan voor bestaand vastgoed), dan krijgt verbetering een natuurlijk verloop.
-De eigenaren van de wijk
Dan tenslotte, ondernemers en vervolgens bewoners in de wijk. Als er iemand eigenaar is van de wijk, dan zijn zij het.
Ondernemers (die vaak óók bewoners in de wijk zijn) zien een beter functionerende wijk direct terug in hun omzetcijfers. Een winkeliersvereniging (of Bedrijfsinvesteringszone) heeft als grote plus dat deze, samen met de vastgoedeigenaren en de gemeente, winkelgebiedsmanagement kan aansturen en financieren. Maar het is goed om ook de min te beseffen: zo’n organisatie bestaat uit vrijwilligers, die ook al een eigen zaak hebben en er is niet altijd strategische retailkennis voorhanden.
Tenslotte, last but not least, de bewoners. Hun grootste min is dat ze ongeorganiseerd zijn (al speelt de gemeenteraad hierin natuurlijk een formele rol, en soms is er een wijkraad of andere bewonersorganisatie), maar ze vormen wel dé cruciale stakeholder. De ervaring(skennis) en de doe-kracht van bewoners zijn onbetaalbaar en noodzakelijk: zonder bottom-up-beweging geen wijkvernieuwing. Dat is de plus! Tegelijk hebben bewoners niet dezelfde tijd beschikbaar voor vernieuwing als professionals, en ontbreekt het hen meestal aan specialistische kennis. De vraag is welke vorm werkt voor de bewoners en welke vorm hen een goede plek aan welke tafel biedt. Die vraag moet vaak geactiveerd worden door de gemeente (eventueel samen met de corporatie) en in samenspraak moet de goede vorm en de goede representatie worden gevonden. Mijn uitnodiging is om een vorm te zoeken vanuit het gedachtegoed van burgerberaden en te onderzoeken of een Buurtberaad of een Wijkadviesgroep kan ontstaan. Wijkvernieuwing is wat mij betreft in ieder geval altijd een samenwerking (en dat is dus iets anders dan participatie) tussen professionals en wijkbewoners, ieder vanuit eigen mogelijkheden.
-Partijen met een gelegenheidsbelang
De partijen in de tweede ring hebben wat je kan noemen een ‘gelegenheidsbelang’. Naarmate de impact van hun handelen groot is in de wijk, kunnen ze, dat is hun plus, een krachtig vliegwiel vormen voor een wijkvernieuwing. Echter, het is belangrijk om hun min in het oog te houden: als hun wens vervuld is, dan verdampt hun belang en daarmee hun inzet en/of investering. Als voorbeeld: de NS die op een lokaal station in de wijk bovenmatig veel last heeft van vandalisme, wat hoge kosten met zich meebrengt. Er is dan een momentum voor het bedrijf om gebruik te maken van de golf van wijkvernieuwing. Maar zodra NS de geplande investeringen heeft gedaan, kan je aannemen dat zij zich weer terugtrekken in dagelijkse bedrijfsroutine. Ook zal de inbreng van deze stakeholder primair gekleurd zijn door het eigen belang en is het de vraag of er ruimte is om een stukje algemeen belang mee te nemen.
-Maatschappelijke organisaties in de derde ring
Hoewel zorg- en welzijnsorganisaties, scholen, kerken, sportverenigingen financieel niet afhankelijk zijn van de situatie in een wijk, hebben zij vaak wel een intrinsieke motivatie om een bijdrage aan de wijk(vernieuwing) te leveren. Dát en hun kennis en netwerk in de wijk zijn hun plus. Het is zaak hen niet te overvragen of een té zware investering in tijd of geld te vragen, want, en dat is hun min, een sterke rol in de wijkvernieuwing ligt niet voor de hand. Hun rol zal eerder ondersteunend zijn.